Piet Hoogeveen en Jos Winkels beschrijven in hun boek Het didactische werkvormenboek het verschil tussen een algoritme en een heuristiek:
Algoritme
Een algoritme bepaalt volledig en ondubbelzinnig de handelingen van degene die met een bepaald(e) opgave of probleem bezig is. Ze zijn vooral bruikbaar voor inhouden waarbij de voorwaarden waarop de voorgeschreven handelingen berusten, eenduidig vastgesteld kunnen worden. Bij algoritmen gaat het om het oplossen van een probleem waarvoor maar één oplossing mogelijk is, zoals bij bepaalde wiskundesommen, bij voorrangsregels in het verkeer, bij grammaticaproblemen en dergelijke. Algoritmen garanderen, mits juist toegepast, wel altijd de juiste oplossing. Algoritmen kunnen visueel en/of verbaal zijn, ook kunnen ze de aard hebben van een leeralgoritme of een instructie-algoritme. Bij het gebruik van algoritmen gaat het erom dat het zogenaamde 'probleemoplossende vermogen' van leerlingen wordt vergroot en wel door het expliciet maken van zoek- en/of oplossingsregels bij een bepaald probleem. Ook worden bepaalde eigenschappen als ordelijkheid, systematische werken, exactheid en dergelijke ontwikkeld.
Een voorbeeld: 'het delen van twee natuurlijke getallen op elkaar'. Het algoritme luidt als volgt:
(1) Neem het eerste geval van het deeltal;
(2) Ga na of van het betreffende getal de deler één of meer keren kan worden afgetrokken [Antwoord = "Ja" of "Nee"]
We zien dus dat het bij een algoritme gaat om voorschriften voor:
- Het in een bepaalde volgorde uitvoeren van handelingen
- Relatief elementaire operaties
- Het oplossen van alle vraagstukken van een bepaald type.
- De probleemsituatie wordt nauwkeurig geanalyseerd in termen van wat men precies moet bereiken (als oplossing) en in stappen die nodig zijn om zover te komen;
- Het probleem wordt in een aantal deelproblemen opgesplitst en deze worden successievelijk in de juiste volgorde aangepakt.
Bron: Het didactische werkvormenboek, Piet Hoogeveen & Jos Winkels